Bavaria

Uit etiwiki
Naar navigatie springenNaar zoeken springen

In het jaar 1719 wordt de brouwerij reeds genoemd onder de naam 'de Kerkdijk', genoemd naar de straat waaraan de brouwerij tot 1924 was gelegen. Bavaria behoort hiermee tot één van de oudste brouwerijen van Nederland. In 1719 komt de naam Seigneur Laurentius Morees voor als brouwer op de lijst van bieren, wijnen en brandewijnen in de Gemeente Lieshout. De hoeveelheid die Laurentius Morees, in één jaar, brouwde was 18 tonnen (houten fust). Iedere ton bevatte 106 (grote glazen of porceleinen) potten bier. Op 25 november 1734 komt hij te overlijden. Zijn vrouw Helena neemt echter de roerstok over. De jongste dochter Brigitta trouwt op 30 december 1764 met de dan 20-jarige Ambrosius Swinkels, die als brouwersknecht bij haar moeder werkzaam was, en het beroep van bierbrouwer gaat uitoefenen. Na hun huwelijk zijn Brigitta en Ambrosius bij de moeder gaan inwonen. Nog hetzelfde jaar wordt Ambrosius eigenaar van de brouwerij. Vanaf dat moment is de naam Swinkels onafgebroken aan de brouwerij verbonden. Na de dood van Helena zetten zij de brouwerij voort. Brigitta en Ambrosius kregen 6 kinderen. Drie kinderen stierven op jeugdige leeftijd. De andere drie waren: Johanna, Henricus en Laurentius. Met name deze laatste waarborgt de voortzetting van de brouwerij. Op 7 november 1802, op bijna 70-jarige leeftijd, komt Brigitta te overlijden. Op 23 april 1805 volgt Ambrosius. Laurentius kwam op jeugdige leeftijd reeds in de brouwerij van zijn vader, die hij na diens dood voortzette. Na enkele belangrijke verbeteringen, waaronder de bierketel, kon hij in die tijd om de vier à vijf weken een brouwsel maken van ongeveer 18 hectoliter. Op 23 augustus 1840 overleed Laurentius. Zijn zoon Franciscus, die in 1839 trouwt met Petronella Donkers, neemt de leiding over. De omzet was de laatste jaren wat groter geworden, doordat de brouwerijen van het dorp geleidelijk aan werden opgeheven en zij nog de enige overgeblevene was. Er werd nu om de twee à drie weken gebrouwen wat een omzet opleverde van zo'n 400 hectoliter per jaar. De inrichting van de toenmalige brouwerij was zeer primitief. Het brouwhuis was een stenen gebouwtje met los op elkaar liggende pannen. In het midden van het vertrek stond de bierketel, die tevens dienst deed als waterketel. De roerkuip, lekbak en koelschip waren van hout. Het brouwhuis deed tevens dienst als vatenwasserij. Aan al deze apparaten was geen kraan te bespeuren. Om het bier van de bierketel in de roerkuip te brengen, werd gebruik gemaakt van scheppen. De roerkuip had een dubbele houten bodem met in het midden een gat, dat met een houten tap kon worden afgesloten. Rondom dit gat werd een ring van stro gelegd, die dienst deed als filter. Om de bierketel te stoken werd turf gebruikt, die door een knecht met paard en kar in de Peel moest worden gehaald. Het gemalen mout werd in de roerkuip met water vermengd tot een brei‹ge massa. Het verkregen beslag moest van de bastjes en onoplosbare delen van het mout worden ontdaan, het moest worden 'geklaard'. In de roerkuip liep de wort langzaam door het gat met de houten tap in de bierketel. Alle bastjes en andere stoffen bleven voor de ring van stro zitten. Niet alleen de inrichting was primitief maar het brouwproces ook. Na de dood van Franciscus, in 1867, bestuurt Petronella de brouwerij met vaste hand. Zoon Cornelis Lucas, geboren op 22 november 1842, vertrok in 1866 naar Aken, om zich in het brouwersvak te bekwamen. Na een jaar in Aken te zijn geweest, overleed zijn vader, waardoor hij genoodzaakt was naar huis terug te keren. Wanneer hij in 1868 de leiding in handen krijgt worden er zeer ingrijpende veranderingen aangebracht, hetgeen de kwaliteit van het bier zeer verbeterde. Zo werd een nieuwe bierketel en andere kuipen geplaatst, die voorzien waren van kranen. De houten koelbak werd vervangen door een met zink beklede koelbak. Er werden ook nieuwe kelders gebouwd. Met de verbetering steeg ook de omzet. Eerder werd om de twee a drie weken eenmaal gebrouwen, nu werd echter twee maal per week gebrouwen en in plaats van 18 hectoliter per brouwsel brouwde men nu 26 hectoliter per brouwsel. Op 20 juni 1897 komt Cornelis Lucas in Gemert te overlijden. Uit zijn huwelijk met Antonia van Lijsel werden tien kinderen geboren, waarvan Cor en Anna de brouwerij voortzette, doch moesten deze werkzaamheden stil leggen gedurende de oorlogsjaren, wegens gebrek aan grondstoffen. Twee andere zonen van Franciscus Swinkels waren Johannes Swinkels, geboren te Lieshout op 2 november 1851, en Adrianus Swinkels, geboren te Lieshout op 22 juni 1855. Op 14-jarige leeftijd komt Johannes met zijn broer Adrianus in de brouwerij nadat de boedel gescheiden was. Ze werkten tot het jaar 1889 voor gemeenschappelijke rekening. In dat jaar stichtte Adrianus een brouwerij in Schijndel. Deze brouwerij werd in de oorlogsjaren (1914-1918) wegens gebrek aan grondstoffen opgeheven. Adrianus overleedt in Schijndel op 20 juni 1935. Johannes Swinkels huwde op 7 februari 1888 te Lieshout Cornelia Anna Verstappen. Uit dit huwelijk werden 13 kinderen geboren. De drie zonen: Franciscus (Frans), Petrus (Piet) en Johannes (Jan) werden later de drie nieuwe directeuren van het bedrijf. Het bierverbruik per hoofd van de gemiddelde bevolking steeg in de jaren 1890 to 1900 van 38 liter tot ruim 42 liter, hetgeen ook aan de brouwerij van Johannes Swinkels ten goede kwam. Johannes leverde voor 1890 uitsluitend te Lieshout, Aarle-Rixtel, Gemert en Beek en Donk. Na die tijd ging hij relaties aanknopen met Helmondse kasteleins, waar hij weldra vaste voet kreeg en een uitgebreide clientele. Zo werd Helmond een belangrijk afzetgebied en tot op de dag van vandaag is dat zo gebleven. Net voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog komt een eigen mouterij gereed. Het voortbestaan van de brouwerij wordt gewaarborgd tijdens deze oorlog, door niet zonder risico's grondstoffen vanuit Amerika te betrekken. Tengevolge van de Wereldoorlog (1914-1918) vaardigden de meeste Europese landen een uitvoerverbod uit van gerst en mout, zodat aanvoer van nieuwe grondstoffen zo goed als onmogelijk werd en de gerst en hopprijzen enorm hoog werden. In 1916 werd een vergadering van bierbrouwers gehouden in Rotterdam, waarin werd besloten voor gezamenlijke rekening een schip mout in Amerika te kopen. Om het grote risico, dat aan de overtocht over de oceaan verbonden was, moest het bedrag van de aankoop van te voren in Amerika gedeponeerd worden. De brouwers die hier niet aan konden of wilden meedoen waren genoodzaakt hun bedrijven stop te zetten. Johannes Swinkels deed wel mee met de dure aankoop. Het schip waarmee het graan zou worden aangevoerd, werd getorpedeerd. Nooit zou hij nog een cent terug zien, ware het niet dat de verzekering een hoge verzekeringspremie uitkeerde, wat hem in staat stelde nogmaals aan zo'n gezamenlijke inkoop deel te nemen. Dit keer met succes. Door de enorme hoeveelheid mout had hij een grote voorsprong op zijn collega's gekregen. In verband met de moeilijke grondstoffenvoorziening was men in 1917 overgegaan tot vermindering van het stamwortgehalte van het bier en werd het zogenaamde 'Oorlogsbier' ingevoerd met een stamwortgehalte van 6%. Johannes Swinkels bouwde het bedrijf, door dag en nacht te werken, weer op. Behalve brouwer, was hij 's-winters mouter, en hield hij, bijgestaan door zijn echtgenote, zijn boeken bij. Het wel en wee lag de echtgenote na aan het hart en ook zij heeft het hare ertoe bijgedragen om het bedrijf te maken wat het thans is. Veel, zeer veel, is er in de brouwerij onder leiding van Johannes Swinkels veranderd, verbeterd of opnieuw aangeschaft. In 1918 werd het Wilhelmina-kanaal van Aarle-Rixtel via Lieshout naar Son gegraven. De polderwerkers, die daar werkzaam waren, verdienden veel geld en dronken graag een goed glas bier. Swinkels leverde daar veel aan. Door de Eerste Wereldoorlog waren er veel slachtoffers gevallen in het brouwersbedrijf. Waren er in 1914 nog ruim 400 brouwerijen in Nederland, in 1918 was dit aantal tot goed 280 geslonken. Omstreeks 1921-1922 werd een toenemende vraag naar duurdere biersoorten merkbaar, vooral het zogenaamde pilsener werd meer en meer gevraagd. De brouwerij te Lieshout werkte op volle capaciteit. De vervaardiging van dit produkt was echter in de verouderde brouwerijen niet wel mogelijk. Zelfs eigen café's waren genoodzaakt dit bier van de concurrentie te gaan afnemen. Daarom werd besloten zich voortaan te gaan toeleggen op de bereiding van dit veranderde biertype, het zogenaamde ondergistende bier. Dit was in het bestaande bedrijf niet mogelijk. Er was hiervoor een geheel nieuwe inrichting nodig. In 1924 wordt, op enige afstand van de oude brouwerij langs de verkeersweg naar Aarle-Rixtel en Helmond, een nieuwe brouwerij gebouwd die de naam 'Beiersch Bierbrouwerij Bavaria' krijgt en een veel grotere capaciteit had en die helemaal was afgestemd op de productie van ondergistend bier. Op 24 oktober dat jaar werd de eerste steen gelegd. Reeds op 15 april 1925 kon het eerste brouwsel in de nieuwe inrichting worden gebrouwen. De omzet was toen nog maar een bescheiden 5.000 hectoliter per jaar, uitsluitend bier op fust. Daarna groeit de brouwerij gestaag, mede door de introductie van flessenbier. In het jaar 1925 laat de 73-jarige Jan Swinkels het inmiddels sterk groeiende bedrijf over aan zijn drie zonen: Frans, Piet en Jan. Met z'n drieën richten zij een handelsvennootschap op onder de firma 'Gebroeders Swinkels' en kozen voor hun brouwerij de naam 'Bavaria' (de Latijnse naam voor Beieren). Al gauw bleek hoe goed het gezien was met de produktie van zwaardere en ondergistende bieren te beginnen. Met ingang van 1 december 1926 is het in Nederland verboden, op grond van het bierbesluit, bier af te leveren met minder dan 9% extract in het stamwort. De eerste slachtoffers vielen reeds spoedig. Vele vroegere brouwers waren genoodzaakt hun bedrijf te staken, wat resulteerde in veel nieuwe aanvragen bij Bavaria. Er werden steeds meer agentschappen gesticht, onder andere in Mierlo, Liessel, Tilburg en Breda. Een zeer moderne inrichting was echter niet voldoende om een goed produkt af te leveren, hiertoe behoorde ook de nodige technische kennis. Eén der firmanten vertrok in het najaar van 1926 naar Munchen om aan de daar gevestigde brouwschool van Dr. Doemens en Dr. Heller, de nodige kennis eigen te maken. Door steeds weer de nodige uitbreidingen door te voeren steeg de capaciteit. Bereikte men in het eerste boekjaar een omzet van zo'n 4.500 hl, nu werd een capaciteit bereikt van 12.000 hl op jaarbasis. Nu kwam de tijd om de nodige maatregelen te treffen om de omzet te stabiliseren door zich een vaste kring van afnemers te verwerven. Door aankoop van eigen café-panden kon de brouwerij zich een vaste clientèle verschaffen. Tot nu toe was het afzetgebied van de brouwerij beperkt gebleven tot Noord-Brabant. Men ging er nu toe over ook de grotere plaatsen, buiten het gewest, te bezoeken om ook daar een vast afzetgebied te scheppen. Men had echter veel succes in deze plaatsen, met als gevolg dat al heel spoedig tot uitbreiding en verbouwing werd overgegaan. Zo werd een derde lagerkelder gebouwd en werd een nieuwe vatenwasmachine geplaatst. Voor het transport van bier naar verder afgelegen plaatsen was het nodig geworden dat het bier gedurende het transport in de zomermaanden onderweg werd gekoeld. Het meenemen van ijs was het enige afdoende middel. Om in de behoefte daarvan te voorzien, werd een ijsgenerator aangeschaft, die het nodige ijs voor het biertransport leverde. Het was in deze tijd, dat de vraag naar flessenbier steeds groter werd, waarop de directie besloot over te gaan tot aankoop van een complete installatie. In het najaar van 1933 werd met de bouw van een bottelarij begonnen en reeds in februari 1934 kon het eerste gepasteuriseerde flessenbier worden geleverd. Met een capaciteit van 2.000 flessen per uur werden deze flessen gevuld en gepasteuriseerd, waarna zij keurig van een etiket werden voorzien en in kisten expeditieklaar verpakt. Gedurende het 10-jarig bestaan van de nieuwe brouwerij, werden herhaaldelijk veranderingen, verbeteringen en vernieuwingen aangebracht, wat resulteerde in een omzet van ver over de 20.000 hl. De directie gaf eind oktober 1934 de firma Weigelwerk in het Duitse Neisse-Neuland, de grootste machinefabriek op brouwgebied, de opdracht tot de bouw van een nieuwe brouwinstallatie. Het geheel kwam in april 1935 gereed. In 1937 bereikte men een jaaromzet van zo'n 40.000 hl, ongeveer het tienvoudige van dertien jaar hiervoor. Na de bouw van de brouwinstallatie werd in 1938 begonnen met een moderne mouterij. De aanvoer vindt in grote partijen door het Wilhelmina-kanaal plaats en wordt, bij aankomst in de brouwerij, langs pneumatische weg in de silo opgenomen. De Tweede Wereldoorlog brengt opnieuw de nodige moeilijkheden met zich mee. De omzet bereikt in 1949 een dieptepunt. Door een intensieve reclamecampagne ('Het bier is weer best!') komt hierin snel verbetering. In 1955 wordt op bescheiden schaal begonnen met de productie van frisdranken onder de naam 3-es. Deze naam staat voor de drie gebroeders Swinkels. Sindsdien maakt de brouwerij een stormachtige groei door. Vooral de jaren vanaf 1960 worden gekenmerkt door grote bouwactiviteiten zoals een bottelarij in 1960, opslagloodsen in 1961, 1963 en 1966, een energiehal in 1969, uitbreiding van het brouwhuis, gist- en lagerkelders en een nieuwe bier- en limonade-bottelarij in 1970. De bieromzet groeit in deze jaren naar 400.000 hl. In 1972 wordt een moderne torenmouterij in gebruik genomen, waardoor de capaciteit van de mouterij belangrijk wordt vergroot. De capaciteit van deze mouterij wordt in de daarop volgende jaren belangrijk uitgebreid om aan de stijgende internationale vraag te kunnen blijven voldoen. In 1979 wordt een afvalzuiveringsinstallatie in gebruik genomen. In 1985 wordt deze nogmaals uitgebreid, waardoor de capaciteit op dat moment berekend is op die van een stad van 150.000 inwoners. Ook verrees in die jaren een Apollogebouw, waarin 46 Apollo's staan met een variabele inhoud tot 5.000 hl per stuk. In 1986 wordt de brouwcapaciteit belangrijk uitgebreid om aan de stijgende vraag te kunnen voldoen. In 1987 wordt de exportmouterij Nederland in Wageningen aangekocht. De totale moutproductie van Bavaria stijgt hierdoor tot ongeveer 100.000 ton per jaar. In 1992 beschikt Bavaria over vijftien moderne bottellijnen voor bier en limonade met een totale capaciteit van ongeveer 750.000 flessen respectievelijk blikken per uur. De expeditie wordt nagenoeg door de brouwerij zelf verzorgd. Een wagenpark van circa 85 vrachtwagens is hiervoor beschikbaar. Bavaria was de eerste brouwerij in Nederland die zich bezig heeft gehouden met de levering van bier per tankwagen aan de horeca. In 1992 is opnieuw de brouwcapaciteit belangrijk uitgebreid om aan de stijgende vraag naar Bavaria Bier en naar Bavaria Malt Alcoholvrij te voldoen. Naast de hoofdvestiging in Lieshout heeft Bavaria nog vestigingen in Beek en Donk, Maarssen en Schinnen. Deze vestigingen doen dienst als distributiecentra. In 1996 nam Bavaria een aandeel van 50% in De Kroon's Bierbrouwerij te Oirschot. Eind 1996 werd de juridische organisatiestructuur gewijzigd van een besloten vennootschap naar een naamloze vennootschap. In 1997 werd een winst geboekt van 39 miljoen gulden, een stijging van 27%. De brouwerij zag in binnen- en buitenland het marktaandeel groeien en bracht de netto omzet op 675 miljoen gulden, een stijging van 8,5%. Eind april 1998 werd de Trappistenbierbrouwerij De Schaapskooi overgenomen. In 1999 werd frisdrankenfabrikant Herschi overgenomen waarmee de frisdrankenpoot van Bavaria bijna werd verdubbeld. Zowel merk als de fabriek in het Limburgse Hoensbroek werden overgenomen van Hero. Op vrijdag 3 december 1999 overleed oud-directeur Jan Swinkels op de respectabele leeftijd van 96 jaar. Op 15 oktober 1999 trok Frans Swinkels zich op 62-jarige leeftijd terug uit de brouwerij. Eind 1999 werd Bavaria door de Vereniging Trappist gesommeerd het speciale trappistenlogo van de etiketten van zijn biermerk La Trappe te verwijderen. De naam trappistenbier mocht nog wel worden gehandhaafd. De overname van Brouwerij Koningshoeven in Berkel-Enschot door Bavaria in 1998 leidden reeds tot discussies in de kringen van de bierbrouwende paters. De winst ging altijd naar goede doelen. Nu deelt Bavaria mee in de winst. Daarom besloot de Vereniging Trappist dat het logo moet verdwijnen van de etiketten. De vier voorwaarden om het logo te mogen dragen waren: 1. Het bier moet binnen de muren van een Trappistenklooster gebrouwen zijn; 2. Het bier moet onder supervisie van de monniken gebrouwen zijn; 3. De opbrengsten uit de verkoop moeten naar charitatieve doelen; 4. De kloostergemeenschap moet eigenaar zijn van de productiemiddelen. Op 21 september 2001 ging, na een 32-jarig dienstverband, Loek Swinkels met pensioen. Als jongen heeft hij studie verricht aan de Technische Universiteit van Munchen en werd ingenieur Brouwerijtechnologie. Daarna heeft Loek in Amerika nog bijgewerkt aan de bouw en in bedrijf stellen van een nieuwe Anheuser-Busch brouwerij in Jacksonville in Florida en stond hij aan de wieg van de verpakkingsmaterialen zoals fusten, flessen en blikken. Hij is jaren verbonden geweest aan het laboratorium van Bavaria en kwaliteit en milieu was de rode draad in zijn carrière. De hygiëne in het bedrijf was voor Loek Swinkels altijd een belangrijke kwaliteitsfactor geweest. "Uit een smerige keuken lust ik geen boterham en van een brouwerij die niet schoon is hoef ik geen bier" waren zijn woorden. In 2003 bedroeg het marktaandeel in Nederland 15% en waren er ongeveer 900 medewerkers werkzaam bij de brouwerij. In 2003 ging Broos Swinkels senior met pensioen. Broos, sinds 1994 lid van de raad van bestuur, was de elfde van de zesde generatie die afscheid nam. Na het vertrek van Broos werd werd Stijn Swinkels voorzitter van RVE Horeca. Pieter Swinkels gaf op dat moment leiding over de frisdrankenproductie in Lieshout en Hoensbroek. In 2003 werd Jan Renier Swinkels de opvolger van Peter Swinkels in het bestuur van de OR. Frank Swinkels junior werd de nieuwe directeur export. Met ingang van 1 juni 2003 werd Peer Swinkels marketingdirecteur en werd hij verantwoordelijk voor de produktontwikkeling. In 2003 presenteerden de brouwerij en de akkerbouwcooperatie Agrifirm hun gezamenlijke onderneming Holland Malt, met als doel de bouw van een mouterij en graansilocomplex aan de Eemshaven in Delfzijl. De mouterij krijgt een capaciteit van 165.000 ton gerst, goed voor 140.000 ton mout. De moutfabriek werd, met enige vertraging, in september 2005 in gebruik genomen. Op dinsdag 27 juni 2006 werd de mouterij officieel geopend door Jan Peter Balkenende in het bijzijn van 250 genodigden. De brouwerij had toen een jaaromzet van ongeveer 100 miljoen euro. In 2004 werd de Bavaria biertap geintroduceerd met een inhoud van tien liter, waarmee de consument zelf thuis bier kon tappen. In 2005 werd een nieuw soort fles geintroduceerd: een plastic fles met een nieuwe sluiting. De fles had geen kroonkurk of draaidop maar een lipsluiting, een zogenaamde ringpull-dop. De flesjes hadden een inhoudsmaat van 30 cl en werden alleen aan de horeca geleverd. Peter Swinkels (1945) werd in maart 2007 opgevolgd door zijn neef: Jan Renier Swinkels (1963). Op 19 april 2014 kwam Antoon Swinkels op 79-jarige leeftijd te overlijden. Antoon schreef de biografie over zijn famile en de bierbrouwerij. Daarnaast had hij tot 1994 zitting in de Raad van Bestuur en gaf hij leiding aan de juridische dienst van de brouwerij. Op 2 januari 2015 kwam Loek Swinkels op 75-jarige leeftijd te overlijden. Loek maakte deel uit van de zesde generatie Swinkels in de directie van de brouwerij. Inmiddels is de zevende generatie aan het bewind. Loek hield zich vooral bezig met de kwaliteits- en milieuzorg binnen de brouwerij. Ook gaf hij vorm aan het beleid op het gebied van arbeidsomstandigheden. Hij trad in 1969 in dienst, alwaar hij 33 jaar werkzaam was. In 1999 werd hij beschermheer bij het Sint Servatius gilde. Hij was jarenlang voorzitter bij Gildenkring Peelland. Hier werd hij ook tot erelid benoemd.